De vorm van een boeier

Voor liefhebbers van ‘ronde jachten’ zijn de boeken van Dr.ir. J. Vermeer (‘meneer Vermeer’ voor intimi) een begrip. Hieronder volgt een korte samenvatting uit zijn boek ‘De Boeier’ over de vorm van dit scheepstype.

Model van een boeier, Rijkswerf Amsterdam, ca. 1817 Collectie Rijksmuseum

Model van een boeier, Rijkswerf Amsterdam, ca. 1817
Collectie Rijksmuseum

De bouw van schepen berustte eeuwenlang op overgeleverde principes en bouwmethoden. Er werd gebruikgemaakt van mallen en vaste verhoudingen. Er werd dus gebouwd zonder ontwerptekeningen. De aandacht ging met name uit naar laadinhoud, drijfvermogen en stevigheid van de scheepsconstructie.

Iemand die erg belangrijk is geweest voor het aanbrengen van verbeteringen in het ontwerp, is de Friese scheepsontwerper Folkert Nicolaas van Loon (1775-1840). Zijn ideeën, gebaseerd op de vorm van vissen en vogels, verbeterden de zeilbaarheid en snelheid van schepen aanzienlijk. Hij legde zijn ideeën vast in twee boeken, die op hun beurt van grote invloed waren op de meest begaafde Friese jachtbouwer uit de negentiende eeuw, Eeltje Holtrop van der Zee. Deze ideeën hebben op die manier rechtstreeks uitwerking op het ontwerp van een boeier zoals wij het nu kennen.

Een boeier, volgens Van Loon (en Van der Zee), voldoet aan de volgende kenmerken:

  • De belijning mag nergens tot stilstand komen, dat wil zeggen, er is nergens een rechte lijn te bekennen.
  • De horizontale doorsneden van het schip (‘waterlijnen’) vormen een vloeiende ovalen (ei-)vorm.
  • De grootste breedte en grootste diepte liggen op 2/5 van de lengte van voren gerekend.
  • De grootste breedte is bij voorkeur ongeveer 1/3 van de lengte.
  • De voorsteven moet matig vallen, de boegen in het voorschip moeten meebuigen met de helling van de voorsteven. Dus: geen steile botte kop.
  • Een gepiekte bodem met een geveegd achterschip.
  • De beste plaats voor de mast ligt tussen de 1/3 en 7/20 van de lengte.
  • Het boeisel valt naar binnen.
  • De zijzwaarden zijn relatief breed.
  • Er zijn zware berghouten.
  • Het tuig is een bezaantuig met een kromme gaffel en losse broek, de fokkenhals zit vast aan een ijzeren botteloef. Soms wordt ook met een kluiver gezeild.
De onderdelen van een boeier. Illustratie uit het boek 'De Boeier' van Dr.ir. J. Vermeer.

De onderdelen van een boeier. Illustratie uit het boek ‘De Boeier’ van Dr.ir. J. Vermeer.

Uit: De Boeier, Dr.ir. J. Vermeer (Co-auteur P.M.J. Tolsma). ISBN13 9789059610187